Langs de oevers van de Schelde.


Laat Glaciaal

Deze foto werd genomen ter hoogte van Luipegem aan de rand van het Graafschap. Hier sta je aan de rechteroever van de Schelde. Maar dan wel de Schelde in het Laat-Glaciaal. Dit wil zeggen 15500-12000 jaar geleden helemaal op het einde van de ijstijden. En laat deze periode nu net heel belangrijk zijn voor het landschap hier in Bornem zoals we het nu kennen. Wat is er in die periode gebeurd met onze rivier?

De plaats waar later Bornem zou ontstaan lag tijdens het Laat-Glaciaal midden in een verwilderd rivierenstelsel dat deel uitmaakte van de Vlaamse vallei.

Deze Vlaamse vallei werd tijdens de ijstijden uitgediept tot – 20 m. onder het huidige oppervlak en daarna opgevuld met dekzanden die met de koude noordwestenwinden kwamen binnen gewaaid vanuit de droge Noordzeebedding.  Deze verwilderde rivier stroomde in het Laat-Glaciaal reeds via het huidige Antwerpen en mondde uit in een zee die veel noordelijker lag en 80 tot 100 m lager. Daarom had deze verwilderde Schelde voorloper een vrij hoge stroomsnelheid. Bovendien was haar debiet of de hoeveelheid water die ze vervoerde heel onregelmatig. In koude periodes was er weinig water. Als het begon te dooien plots heel veel. In deze verwilderde rivierstructuur was er toen ook veel afzetting van zand.     

Holoceen

Het einde van de ijstijden was een periode met extreme temperatuurwisselingen. In de koude periodes had men hier een toendra vegetatie met uitsluitend kruiden. Als het warmer werd kwam de wilg erbij en dwergberk en uiteindelijk kreeg men een open berkenbos. Na verloop van tijd kwam ook de den erbij en kregen we hier een taiga bos. De overgang van ijstijd naar de huidige tussen ijstijd (Holoceen of de periode waarin we nu leven) gebeurde niet in één keer. Koude en warme periode wisselden elkaar voortdurend af.  Zo had men afwisselend periodes met toendra en periodes met taiga bossen hier bij ons. In deze periode leefde de mens nog in het steentijdperk ook paleolithicum genoemd. De mensen waren toen nog nomaden en trokken rond. Waarschijnlijk kwamen ze maar sporadisch in onze streken want het was hier nog veel te koud en veel te nat.

meander

Maar op het einde van de IJstijden door het steeds milder wordende klimaat en de toename van de plantengroei nam de erosie af en kwam er minder sediment in de rivier. De rivier koos een bedding en begon te meanderen. Meanders ontstaan bij rivieren doordat in de buitenbocht, waar het water het snelst stroomt, grond wordt weggespoeld, terwijl aan de andere zijde grond wordt afgezet. De brede bedding die toen gemaakt werd sneed zich enkele meters diep in, in de oorspronkelijk zandige bedding. Deze insnijding is een gevolg van de piekdebieten die de rivier toen kende in periodes van dooi en overvloedige neerslag. Later werd deze bedding terug opgevuld met klei, mergel en veen. Deze bedding kan je terugvinden via grondboringen, zoals je kan zien op de kaart en de doorsnede onderaan, maar in het landschap zelf is deze nu niet meer te zien.

Overblijfselen

Maar de oevers van deze meanderende voorloper van de Schelde zijn wel nog te zien. Luipegem ligt op de rechteroever en de linkeroever langs de overkant, die bevindt zich ongeveer 3 km noordwestelijk in Tielrode. En binnen deze oevers heeft gans de verdere geschiedenis van de Schelde zich afgespeeld.De huidige alluviale vlakte van de Schelde ligt op een hoogte van +2 meters en komt doorgaans overeen met deze laat-glaciale riviervlakte.

 

                                          

Als we ons op Luipegem omkeren met de rug naar de rivier, dan kijken we uit op de kouter die duidelijk hoger ligt. Het ontstaan van de kouter aan de overkant van Luipegem dateert uit dezelfde periode. In de koudere periodes in het Laat Glaciaal was er op sommige plaatsen heel weinig vegetatie en had de wind vrij spel op het zandige oppervlak.De wind blies het zand bijeen en er werden lage stuifzandruggen en landduinen gevormd tot wel 10 m. hoog van Mariekerke tot Hingene.  De Kouter aan de overkant van Luipegem maakte deel uit van deze rug.

Het zijn deze stuifzandruggen die de eerste bewoners van onze streken vele jaren later uitkozen als woonplaats, aan de oevers van onze rivier. De eerste bewoners vonden er beschutting tegen overstromingen en de grond was er bruikbaar voor de landbouw.

Deze twee gegevens, de meanderende rivier en de vorming van de stuifzandruggen verklaren het grote hoogteverschil tussen de linker en rechter kant van Luipegem.

Bronnen

Van Strydonck Mark, De Mulder Guy, De Schelde: verhaal van een rivier,Davidsfonds Leuven, 2000

https://www.researchgate.net/publication/274256574_Het_verhaal_van_een_rivier_de_evolutie_van_de_Schelde_na_de_laatste_ijstijd_In_Jean_Bourgeois_Philippe_Crombe_Guy_De_Mulder_Marc_Rogge_Eds_Een_duik_in_het_verleden_Schelde_Maas_en_Rijn_in_de_pre-_en_p