De gewone of bruine pad


Auteur: Sonia De Keyzer

De gewone pad heeft van alle amfibieën in Europa het grootste verspreidingsgebied en is naast de bruine- en de boomkikker één van de bekendste kikkers in Europa.

De gewone pad komt op, Ierland en IJsland na, in alle Europese landen voor. Omdat de soort in tegenstelling tot veel andere amfibieën algemeen is, wordt de gewone pad niet door wetgeving beschermd.

De gewone pad is een generalist die in uiteenlopende habitats kan worden gevonden en aangepast is op drogere plaatsen. Alleen voor de voortplanting is oppervlakte water nodig, waarbij de dieren soms grote afstanden af moeten leggen om bij water te komen. De eieren worden in tegenstelling tot veel andere kikvorsachtigen niet in klompen maar in strengen afgezet.

De gewone pad heeft een onopvallende kleur en wordt overdag vanwege de schemer actieve levenswijze zelden aangetroffen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelden.

De belangrijkste vijanden zijn vogels, zoogdieren en slangen.

Uiterlijke kenmerken

De gewone pad bereikt een gemiddelde lengte van 6 tot 13 cm. Het vrouwtje wordt aanzienlijk groter dan het mannetje, dat 1/3 kleiner blijft. De lengte hangt enigszins samen met het verspreidingsgebied. In het noorden blijven de dieren kleiner dan in het zuiden.

De gewone pad heeft een opvallend gedrongen lichaam, de kop is groot en breed en heeft twee duidelijk zichtbare ogen met een oranjerode tot goud bronzen kleur.

Achter het oog, boven het trommelvlies, zijn de oorklieren of paratoïden aanwezig, die bij de gewone pad opvallend lang en groot zijn en meestal een afwijkende kleur hebben, zodat ze goed opvallen. Deze klieren produceren gifstoffen.

De poten zijn relatief klein en dragen korte tenen, de achterpoten dragen matig ontwikkelde zwemvliezen, die aan de voorpoten geheel ontbreken. Mannetjes hebben dikkere voorpoten dan de vrouwtjes en ook de achterpoten van de man zijn relatief langer, mannetjes hebben op 3 vingers van iedere voorpoot een zogenaamd paar kussentje zitten, dat in de paartijd donker kleurt en goed zichtbaar is.

Habitat

De gewone pad is wegens zijn terristische (op de grond levende) levenswijze aangepaste huid vrijwel uitsluitend te vinden op het land op enige afstand van het water. Vooral enigszins vochtige, sterk begroeide habitats als bossen, weilanden, akkers, maar ook parken en tuinen in meer stedelijk gebied, zijn een geschikte leefomgeving. Uitgestrekte, onbegroeide gebieden worden vermeden.

De voortplantingswateren bestaan uit stilstaande tot langzaam stromende, permanente wateren die gedeeltelijk door de zon worden beschenen en liefst veel onderwater vegetatie bevatten. Voorbeelden zijn sloten, poelen, grachten en greppels.

Van wege de bittere smaak van de larven, waaraan vissen een hekel hebben zijn visrijke wateren ook geschikt.

Levenswijze

De gewone pad is ondanks het soms algemene voorkomen geen opvallende soort, vanwege de grotendeels verborgen levenswijze en goede camouflage.

De pad is buiten de voortplantingstijd schemer- en nachtactief en houdt zich overdag schuil in zelf gegraven holletjes of onder stenen, houtblokken en struiken. Als de winter zijn intrede doet, wordt een diepere schuilplaats opgezocht en gaat de pad in winterslaap, waarbij het dier maandenlang in een sluimerende toestand verkeerd en niet gegeten of bewogen wordt. De stofwisseling staat dan vrijwel stil. Soms overwintert de gewone pad op de bodem van een poel in de modder, maar meestal vindt de overwintering plaats op het land.

In tegenstelling tot veel kikkers heeft de gewone pad korte weinig krachtige achterpoten en is geen beste springer, die hooguit kleine hupjes maakt, maar meestal over de bodem kruipt of soms korte sprintjes trekt.

Klimmen doet deze soort nooit, hier is de niet geschikt voor en ook is de gewone pad niet lenig en ontbreken aanpassingen als hechtschijfjes. Het is tevens een relatief slechte zwemmer in vergelijking met de groene kikker.

De gewone pad graaft holletjes die gebruikt worden als schuilplaats gedurende warme of droge perioden en komt pas tevoorschijn bij koele en vochtige omstandigheden, zoals na een regenbui of tijdens vochtige nachten. Alleen na een regenbui kan de gewone pad ook overdag aangetroffen worden.

Voortplanting

Padden leven het hele jaar door op het land met uitzondering van de voortplantingstijd, omdat de larven of kikkervisjes zich in het water ontwikkelen.

De padden ondernemen hiertoe elk jaar een zogenaamde paddentrek, waarbij de dieren massaal over afstanden van soms meerdere kilometers naar het voortplantingswater trekken. Deze paddentrek begint in februari maar heeft een hoogte punt in maart tot april. Deze gesynchroniseerde trek komt maar bij weinig andere soorten voor, dit komt vooral omdat de gewone pad honkvast is en altijd terug gaat naar het water waar het dier geboren is.

Het feit dat deze wateren vaak op enige afstand van het leefgebied liggen, noopt de het de padden tot het afleggen van een voor amfibieën relatief grote afstand. Op wegen die op de trekroute liggen en door de trage dieren wordt overgestoken vallen er veel slachtoffers, in veel Europese landen worden padden daarom door de mensen een handje geholpen bij het oversteken van drukke wegen.

De gewone pad kent zoals vrijwel alle kikkers een uitwendige bevruchting en er is dus geen paring. Het mannetje klampt zich, vaak al voor het te water gaan, met zijn voorpoten vast in de oksels van het vrouwtje. Speciale paarkussentjes op de voorpoten zorgen daarbij voor een extra stevige grip, deze houding wordt amplexuur genoemd.

Vlak voor de ei-afzet betreden de dieren het water, de afzet kan enkele uren duren. Als het vrouwtje haar rug omlaag kromt is het zover, de eitjes komen dan uit haar cloaca waarna het mannetje deze bevrucht met zijn sperma en haar spoedig na de afzet loslaat. De eieren worden in lange doorzichtige snoeren in het water afgezet en om de planten gewikkeld.

Een snoer is 2 tot 4 of soms 5 meter lang en bevat ongeveer 3000 tot 6000 eieren, die geordend zijn in drie strengen. De vrouwtjes verlaten het water na de afzet, de mannetjes blijven vaak langer op te wachten op een ander vrouwtje.

Larven

Uit de eieren komen na 10 dagen de kleine zwarte kikkervisjes die zich afhankelijk van de temperatuur en het voedselaanbod in 2 tot 3 maanden ontwikkelen tot kleine padjes. Deze kikkervisjes blijven vaak bij elkaar en vormen scholen.

De meeste larven redden het niet en worden opgegeten door hun vijanden. Ze worden vaak gemeden door vissen vanwege de bittere smaak. Ze vallen echter wel massaal ten prooi aan waterinsecten. De overlevenden verlaten het water rond mei, als de voorpootjes zichtbaar zijn en de staart is verdwenen.

De kleine padjes zijn dan nog erg klein en geheel zwart, pas later krijgen ze de bruine kleur. Het duurt nog 3 tot 4 jaar voordat ze geslachtsrijp zijn en zich kunnen voortplanten.

De gewone pad kan in gevangenschap de gezegende leeftijd bereiken van 36 jaar, in het wild bereiken ze deze leeftijd nooit, ze worden in de natuur door predatie en natuurlijk verval, zoals aantasting door parasieten, maximaal 10 tot 12 jaar.

Voedsel

De gewone pad is net als alle kikkers een opportunistische jager die alles pakt wat in zijn bek past, wat deels te danken is aan het slechte zichtvermogen. Padden kunnen wel proeven en smerige prooien worden met de tong en de voorpoten de mond uitgewerkt.

De gewone pad gebruikt voor het vangen van zijn prooi hoofdzakelijk de uitklapbare tong, waardoor er een voorkeur is voor prooien die wat kleiner zijn en gemakkelijker binnen te werken. Op het menu staan voornamelijk kleine ongewervelden als insecten en larven, spinnen, slakken en regenwormen.

Vijanden

Met name de kikkervisjes worden door van alles belaagd, vooral waterinsecten en de roofzuchtige larven van libellen, sommige roofvissen en salamanders. De kleine padjes hebben ook vele vijanden als de loopkever en grote spinnen. Vijanden van de gewone pad zijn vogels als de bosuil, reiger, buizerd, dwergarend, waterral, wespendief…..

Daarnaast jagen verschillende rovende zoogdieren op de gewone pad, zoals de egel, de bunzing en de ringslang.

Verdediging

De gewone pad valt niet erg op door het kluit-achtige voorkomen en vertrouwt volledig op de camouflage kleur. Als de pad wordt aangevallen houdt het dier zich dood in de hoop dat de vijand de aanval staakt.

Als de gewone pad een vijand tegenkomt, zoals een slang, blaast het dier zich op waarbij de poten worden gestrekt en de kop omlaag wordt gehouden. Hierdoor lijkt de pad veel groter en het is moeilijker voor de slang om de pad door te slikken en druipt meestal alsnog af.

De klieren in de huid, met name de parotoiden achter de ogen bevatten stoffen die giftig zijn en worden afgescheiden bij gevaar. Het gif is wit van kleur en heeft een heel bittere smaak en wordt bufofagine genoemd. Het is samengesteld uit een cocktail van verschillende stoffen. Het gif maakt de padden en hun larven niet erg geliefd als prooi, slechts enkele dieren als de ringslang en de egel zijn immuun en ondervinden geen hinder van het gif.

Vissen hebben meestal een hekel aan de bitter smaak van kikkervisjes en de soort kan zich daarom ook voortplanten in visrijke wateren. Het gif irriteert de slijmvliezen van de vijand zodat ze de prooi weer uitspuwen, voor de mens is het hooguit licht irriterend voor de huid.

De huid van kikkers en padden speelt een grote rol bij de ademhaling en de waterhuishouding. De huid is hierdoor zeer dun en gevoelig voor infectie door virussen, bacteriën en schimmels. Kikkers en padden scheiden daarom stoffen af die dergelijke organismen weren. Deze stoffen, peptiden genoemd gaan een breed scala aan micro-organismen te lijf. De structuur en specifieke werking van deze verbindingen wordt onderzocht op mogelijke toepassingen binnen de geneeskunde.

Bedreigingen

De gewone pad gaat in een aantal gebieden van zijn verspreidingsgebied achteruit, maar een echte éénduidige bedreiging is er niet, er zijn verschillende oorzaken. Bedreigingen zijn meestal van lokale aard zoals verwoestijning, het droog leggen van moerassen, ontbossing, de introductie van roofvissen, verkeersdoden, verlies van habitat, vervuiling en verstedelijking.

Tijdens de paddentrek komen vele dieren om doordat ze worden doodgereden door het verkeer. Op vele plaatsen worden daarom zogenaamde paddentunnels gegraven. Deze met ecoducten vergelijkbare bouwsels hebben als doel padden en andere amfibieën zonder gevaar wegen te laten kruisen. Op sommige drukke routes helpen vrijwilligers de padden over de gevaarlijke autowegen door zogenaamde paddenschermen te plaatsen met ingegraven emmers, waar de padden invallen en daarna aan de overkant terug worden uitgezet.

De gewone pad en de mens

Padden werden door hun giftigheid in de middeleeuwen gezien als gezant van de duivel. Het wapenschild van de duivel zou bestaan uit drie padden. De dieren zouden door heksen worden gebruikt in magische toverdranken of om vijanden op afstand uit te schakelen.