Bomen herkennen in de winter.


Auteur: Lieve Willaert

In de winter staan de bomen er kaal bij en moeten we dus op zoek naar andere kenmerken om bomen te benoemen. Zoeken naar afgevallen bladeren en vruchtjes onder de boom kan helpen maar kan ook soms misleidend zijn.

De vorm van de boom, het uitzicht van de stam, het uitzicht van de koppen, enkele vruchtjes die er nog hangen, oude blaadjes die bleven hangen of juist piepjonge nieuwe blaadjes. Al we hierop letten komen we al een heel eind verder.

Met deze tips kan je alvast op stap in het abdijpark.

Vinden jullie in de winter deze 10 bomen terug tijdens jullie wandeling in het park?

1. Zomereik:

lage brede kroon,

schors met diepe onregelmatige lengtegroeven,

gelobde bladeren met korte bladsteel blijven tot laat in de winter op de bomen hangen en dat vooral bij de jongere bomen,

groepje stompe knoppen van verschillende grootte op het uiteinde van iedere tak.

2. Beuk:

mooie, hoge brede kruin,

gladde grijze stam met dunne bast, op de stam zie je fijne horizontale ribbels, de groefjes van de ribbel zitten op ongeveer 2 mm van elkaar,

een deel van de bladeren en aanhangsels van de vruchtjes  blijven in de winter op de boom hangen, deze bladeren hebben een gladde bladrand,

knoppen zijn smal en puntig en wijzen van de takken af.

3. Noorse esdoorn:

wijduitstaande naar boven gerichte takken,

de grijsgroene schors is weinig overlangs gegroefd,

helikoptertjes (hoek van 180°) blijven lang in de boom hangen, het uiteinde van het helikoptertje is schuin en de bovenkant krom,

wijnrode knoppen,

ieder takje splitst zich in 2 steeltjes.

4. Es:

kruin met opvallend dikke omhooggerichte takken,

jonge bomen hebben gladde schors, oudere bomen hebben wat ribbels,

trossen lang gevleugelde donkerbruine nootvruchtjes. 

opvallend zijn de zwarte knoppen die lijken op een varkenspootje, vooral de eindknop is vrij groot,

op uiteinde van takken staan groepjes hoofdsteeltjes die naar beneden wijzen.

5. Linde spec.:

ovaalvormige kruin,

schors vooral met verticale groeven,

knoppen met twee groenrode knopschubben,

vaak nog trosjes bolronde kleine vruchtjes of nootjes te zien in de boom,

zijtakken staan niet 2 aan 2 tegenover elkaar.

6. Plataan:

brede kruin,

altijd makkelijk te herkennen aan zijn schors, die afschilfert en verspillende kleuren geel, groen en bruin vertoont zoals een camouflagepak,

de bolvormige vruchthoofdjes blijven lang in de boom hangen.

7. Hazelaar:

struikvorm,

de mannelijke katjes wijzen naar beneden en beginnen al te groeien in het najaar,

de vrouwelijke bloempjes verschijnen in januari, ze zijn piepklein maar heel mooi paars gekleurd,

hazelaars zijn naaktloeiers (bloemen zijn er voor de blaadjes) en wind bestuivers en zijn er dus heel vroeg bij.

8. Paardenkastanje:

stam met bruingrijze schubben die schuin rechtsboven lopen,

grote bruine kleverige eindknoppen,

9.Tamme kastanje:

schors vol verticale groeven en spleten die draaien rond de stam,

bruin rode knoppen,

bolsters nog lang terug te vinden op de grond onder de boom.

knoppen met brede onderkant.

10. Trompetboom:

korte stam,

groepen van donkere lange smalle peulen,

ronde of ovale bladlidtekens.

Bron:

Slagter Dirk, Winterflora bomen en struiken, uitgeverij NatuurMedia, 2016

Waarnemingen.be