Wie het kleine niet eert…


Pieter De bruyn

Met de Mycoclub, een groepje met interesse voor paddenstoelen, gingen we dit najaar weer 6 keer op stap in verschillende natuurgebieden in de omgeving (als je volgend jaar ook wil deelnemen, laat zeker een reactie na). We bekijken alle paddenstoelen die we tegenkomen en proberen ze aan de hand van een sleutel op naam te brengen. Niet eenvoudig, want er zijn veel verschillende soorten, veel gelijkende soorten en door de omstandigheden (ouderdom, vochtigheid,…) kunnen ze er plots heel verschillend uitzien.

Maar het belangrijkste in de groep is de verwondering voor de schoonheid van de natuur. De mooie gebieden waar we door wandelen, en in dit geval vooral voor de paddenstoelen zelf. Voor mezelf ligt die verwondering vooral in het kleine. De kleuren- of vormenpracht bij de heel kleine paddenstoelen verwacht je niet, maar ze is er wel.

Daarom hier enkele leuke kleinigheden die we tegenkwamen.

Het geelbruin mosklokje (Galerina hypnorum).

Dit is een algemene soort die voorkomt op de grond tussen mos of op bemoste stammen en takken. Het vruchtlichaam heeft een klokvormige tot gewelfde honinggele tot okerbruine hoed, die doorschijnend gestreept is. De hoedjes zijn 4 tot 15 mm groot.

De tengere beukentaailing (Marasmius setosus), of is het de witte paardenhaartaailing (Gymnopus quercophilus)?

De tengere beukentaailing (Marasmius setosus), of is het de witte paardenhaartaailing (Gymnopus quercophilus)?

Met een hoedje van 3 tot 5 mm is dit wel een paddenstoel waar je goed moet naar zoeken. Hij groeit op en tussen dode bladeren, zijn fragiele maar elastisch steeltje steekt daarbij ong 1 cm boven de bladeren uit. Het hoedje is wit en zit eruit als een mini parasolletje, de steel is net onder het hoedje wit, voor de rest lichtbruin. En waarom geven we hier 2 soorten? Wel beide zien er voor het oog identiek uit. Ze onderscheiden zich door hele fijne haartjes op de steel (enkel zichtbaar met loep). De witte paardenhaartaailing heeft wel deze haartjes, de tengere beukentaailing niet.

Gewoon ijsvingertje (Ceratiomyxa fruticulosa).

Deze slijmzwam bestaat uit een dicht opeenstaande verzameling van kleine groepjes van ijsachtig witte doorschijnende zuiltjes. Soms zijn ze roze, lichtblauw of gelig van kleur. Deze vingertjes zijn 1 mm klein, maar doordat ze in groepen tot 10 cm doorsnee voorkomen, zijn ze toch gemakkelijk zichtbaar. Het ijsvingertje komt wereldwijd voor, van de noordpool tot de tropen. Je vindt het op dood hout, bij voorkeur op donkere en vochtige plekken.

De gewone wimperzwam (Scutellinia scutellata).

Deze schimmel leeft op rottend hout, meestal in groepen. De vruchtlichamen zijn platte ondiepe schijfjes (jong zijn ze bolvormig) die helder oranjerood kleuren. Op de rand staan donker gekleurde haren van ong 1 mm lang. Die geven de zwam zijn naam. Deze zwam komt over de hele wereld voor, en is bij ons algemeen. Maar door zijn kleine formaat wordt hij gemakkelijke over het hoofd gezien.

De heideknotszwam (Clavaria argillacea).

Deze is wat groter dan de andere, maar te mooi om niet te tonen. Deze gele knotsvormige vruchtlichamen van de schimmel worden tot 8 cm hoog en groeien op de grond tussen grassen en mossen op heide en veenmoerassen. Je kan ze zien vanaf juli tot november. Meestal groeien ze in kleine groepjes. Wellicht leeft de schimmel in symbiose met planten uit de heidefamilie zoals de struikheide

Bibliografie

http://www.natuurlexicon.be/geelbruinmosklokje.html

https://www.encyclo.nl/begrip/mosklokje

https://picturemushroom.com/nl/wiki/Galerina_hypnorum.html

https://www.zwammen.floraeuropa.eu/nl/zoekresultaat/paddestoel-of-zwam/paardenhaartaailing

https://nl.wikipedia.org/wiki/Gewoon_ijsvingertje

https://nl.wikipedia.org/wiki/Gewone_wimperzwam

https://nl.wikipedia.org/wiki/Heideknotszwam