Auteur: Joost Reyniers van Natuurpunt Klein-Brabant
De bunzing zie je helaas vaker doodgereden op de weg dan levend. Zelden ontmoet je er een in levenden lijve. In vergelijking met andere streken doet de bunzing het in Klein-Brabant nog relatief goed, maar er zijn aanwijzingen dat dit levendige roofdier nu ook in onze streek in de problemen komt.
De bunzing is een middelgrote marterachtige, duidelijk groter dan een hermelijn maar ook kleiner dan een steenmarter. Hoewel, mannetjesbunzings kunnen uitgroeien tot flinke kleppers: ik woog eens een mannetje van 1,7 kg, dat is het gewicht van een steenmarter-man.
De bunzingvacht is vrij donker met een doorschemerende bleek geelachtige ondervacht die zichtbaar is op de flanken. Ook kenmerkend is het opvallend grijswit kopmasker en de lichte oorranden.
De bunzing leeft in gevarieerde, kleinschalige landschappen waar voldoende prooi aanwezig is. Ze komen relatief veel voor in waterrijkere gebieden. Onderzoek met wildcamera’s leert dat de soort in Klein-Brabant voorkomt in alle valleigebieden en bossen. Maar ze wagen zich ook dichter bij de bebouwing rond boerderijen, als daar maar genoeg schuilmogelijkheden zijn. De bunzing heeft in zijn leefgebied nood aan een breed scala aan schuilplaatsen. Sommige ervan worden meerdere dagen na elkaar gebruikt, andere slechts eenmalig. Deze schuilplaatsen kunnen honderden meter uit elkaar liggen. Favoriete dagrustplaatsen zijn holle knotwilgen, houtstapels, konijnen- en rattenholen, duikers, braamstruwelen en ruigten.
Bunzings zijn hoofdzakelijk nachtactief; maar op rustige plaatsen kan je ze wel eens overdag zien jagen. De voedselkeuze van de bunzing varieert van seizoen tot seizoen en zelfs tussen mannetje en wijfje. Globaal vormen diverse kleinere zoogdieren het hoofdaandeel van het voedsel van de bunzing, waarbij ratten- en muizen het meest vertegenwoordigd zijn. Het kleinere bunzingvrouwtje lijkt daarbij minder vaak konijnen buit te maken dan het zowat dubbel zo zware en sterke bunzingmannetje. In het broedseizoen vormen eieren eveneens een belangrijke voedselbron. Vruchten of andere plantaardige kost eet de bunzing nauwelijks. Amfibieën, en dan vooral bruine kikker en gewone pad, zijn in het vroege voorjaar een gemakkelijke prooi tijdens hun voortplantingsperiode. Ze worden soms massaal buitgemaakt, met aanleg van voorraden doodgebeten kikkers en padden. Dergelijke voorraden zijn geen smakelijk zicht. In die periode is ook regelmatig het ‘sterrenschot’ te vinden: de uitgebraakte eierstokken en bijhorende ‘dril-in-wording’. Ook de rest van het jaar vormen kikkers een aanzienlijk deel van het menu.
Als volwassen dieren leven bunzings solitair, waarbij het territorium van een mannetje overlapt met dat van een of enkele vrouwtjes. Het leefgebied van een bunzingmannetje kan daarbij opmerkelijk groot zijn, waarbij de verste uithoeken tot 3-4 km uit elkaar kunnen liggen. Tijdens de paartijd in het voorjaar – vooral maart en april – zijn mannetjes druk op zoek naar de vrouwtjes, en doorkruisen daarbij een groot gebied. Omdat ze daarbij wegen dienen over te steken, sneuvelen in die periode veel mannetjes als verkeersslachtoffer.
Na een draagtijd van ca. 6 weken worden in mei of juni de jongen geboren. De jongen bereiken hun volwassen grootte reeds in de herfst van het geboortejaar, maar de mannetjes nemen nog zowat gedurende 3 jaar verder toe in gewicht. De worpgrootte bedraagt meestal 4-6. Bij een leeftijd van ca. 3 maanden worden ze stilaan zelfstandig en vallen de ‘bunzingfamilies’ (moeder en jongen die in elkaars gezelschap op stap gaan) uit elkaar. Bunzingen zijn reeds in hun tweede levensjaar geslachtsrijp.
Hoewel de bunzing van nature tot 10 jaar oud kan worden, ligt de gemiddelde leeftijd in de praktijk doorgaans een heel stuk lager. Veel dieren sneuvelen zelfs in hun eerste levensjaar, wanneer zij in het najaar op zoek gaan naar een eigen leefgebied. De soort heeft, nog meer dan andere marterachtigen, af te rekenen met een hoog aantal verkeersslachtoffers. In Klein-Brabant werden volgens waarnemingen.be in 11 jaar tijd 135 verkeersslachtoffers geregistreerd! De N16 en de Dendermondsesteenweg vormen voor de bunzing ware ‘dodenbanen’.
Kaart met verkeerslachtoffers van Bunzing in Klein-Brabant 2005-2019
Bunzings komen van oudsher over heel Vlaanderen voor. Vele waarnemers signaleren echter dat de bunzing in het laatste decennium een forse achteruitgang heeft gekend. Aan de hand van wildcamera’s stellen we recent vast dat in Klein-Brabant ogenschijnlijk geschikte gebieden zonder bunzings vallen. Mogelijke oorzaken zijn: de steeds verder schrijdende schaalvergroting in de landbouw en habitatfragmentatie, het dichter wordend wegennet en het toenemend verkeer, een verhoogde opname en opstapeling van gifstoffen in het milieu, illegale vervolging,… Waarschijnlijk is het een combinatie van deze factoren.
Bunzingen hebben in principe nauwelijks natuurlijke vijanden. De mens is evenwel, zeker in het verleden maar ongetwijfeld ook nu nog meer dan men vermoedt, een actieve en inmiddels illegale doder van de bunzing. We hebben een sterk vermoeden dat bunzings ook in Klein-Brabant nog steeds het slachtoffer worden van illegaal gif, klemmen en vallen.
Daarnaast is er het effect van rattenvergif, dat bunzings binnenkrijgen via hun prooien. Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) onderzocht 150 bunzings en 75 steenmarters op sporen van ratten- (en muizen)gif. De dieren -vooral verkeersslachtoffers- werden tussen 2006 en 2012 verzameld. Het resultaat is onrustwekkend. Bij maar liefst 76% van de onderzochte dieren werden sporen van rattengif teruggevonden in de lever, en bij 56 procent daarvan (42 procent van het totaal) in een hoeveelheid die de overlevingskansen van de dieren zwaar onder druk zet. Daardoor kan rattengif de bunzingpopulatie in Vlaanderen nog meer bedreigen. Ook huisdieren als katten kunnen op die wijze trouwens rattengif in hun lichaam krijgen.
Soms wordt wel eens gesuggereerd dat de dalende bunzingstand een gevolg is van de opkomst van de steenmarter. Hoewel enige invloed niet uit te sluiten is, lijkt dit weinig waarschijnlijk gezien het verschil in terreingebruik en de slechts gedeeltelijk overlappende voedselkeuze van de twee soorten. Steenmarters eten, in tegenstelling tot bunzings, behoorlijk veel vegetarische kost (bessen, fruit), keukenafval, en ook allerlei insecten en andere ongewervelden– en bijna nooit amfibieën. Enkel de kleine zoogdieren en vogels zijn gemeenschappelijk in de voedselkeuze. In Nederland heeft men recent aan de hand van zenderonderzoek kunnen vaststellen dat beide soorten elkaar niet uitsluiten. Vorig jaar zagen we op een wildcamera in de Wilgskens in Oppuurs een bunzing en een steenmarter regelmatig achter elkaar zitten. Dat gedrag was eerder speels dan vijandig.
In feite kunnen we de bunzing beschouwen als indicator voor de kwaliteit van ons landschap; gaat het goed met de bunzing, dan gaat het goed met de natuur.